Auteursarchief: Aswulf

Maar één ding is zeker…

 © Aswulf, 1998

Het was zover… "Na vanavond is er geen weg terug meer, na vanavond is alles anders," dacht ik. "Voorbereiding is de helft van de overwinning," zeggen de oude krijgers. "De andere helft ligt in de handen van de Nornen," voegt er altijd wel iemand aan toe. Dan knikken ze met hun oude wijze hoofden en vegen de laatste druppels mede uit hun lange grijze baarden. Voorbereid? Ja, ik was voorbereid; voor zover je voorbereid kan zijn op zoiets. Overwinning? Misschien. Maar eigenlijk wist ik al dat dit woord geen betekenis meer had. In ieder geval niet voor mij.

Vaak genoeg ben ik gaan jagen, samen met de anderen. En vaak genoeg heb ik op het slagveld gestaan. Altijd heb ik zorgvuldig mijn plicht gedaan. Maar ik ben geen krijger. Dat heb ik altijd geweten. Mijn drang duwde me in andere richtingen, richtingen die de anderen, oud of jong, niet kunnen begrijpen. Altijd had ik vragen die ze niet konden beantwoorden, en dan zeiden ze: "Het is gewoon zo." Maar daar kon ik geen genoegen mee nemen. Ik moest begrijpen. Langzaam maar zeker ontstond er afstand tussen mij en de anderen; ze vonden me raar en meden mij. Zelfs mijn eigen broeders lachten om mij achter mijn rug.

De smid had mij al zijn geheimen onthuld, maar ook hij kon niet al mijn vragen beantwoorden. Steeds vaker bracht ik mijn dagen alleen door. Ik begon te zwerven door de bossen en bergen. Daar leerde ik van raven en wolven wat geen mens mij had kunnen vertellen. Eenzaam was ik niet meer: geregeld hield een raaf mij gezelschap. Soms kwam hij zelfs op mijn schouder zitten om mijn maaltijd te delen.

Zo gingen de dagen voorbij, totdat ik naar mijn moeders broeder gestuurd werd. Ik was een buitenstaander geworden, en dat baarde haar zorgen. Haar broer zou mij opvoeden, zoals het de gewoonte was. In het begin zei hij weinig. En ik gedroeg me zoals ik me bij mijn moeder had gedragen: ik had geleerd geen vragen te stellen, en zwierf alleen in de bossen. Het duurde niet lang voordat ook hier een raaf mij constant vergezelde. Toen mijn oom dit zag, fronste hij zijn wenkbrauwen. "Misschien…," begon hij, maar brak daarna meteen zijn zin af. Ik zei niets, en hij stelde verder geen vragen.

Op een morgen wenkte hij me naar zich toe. "Neem je speer, we gaan jagen," zei hij. Ik keek verbaasd: niemand anders van de huisgenoten was zich aan het voorbereiden op de jacht. "Inderdaad, alleen wij twee," beantwoordde hij mijn stille vraag. We verdwenen het bos in, en na een tijdje vroeg ik: "Wat jagen we? Hert, everzwijn…?" Hij onderbrak me. "Misschien, misschien… misschien zelfs iets heel anders. Laten we kijken wat jij voor ons kan vinden, hmm?"

Al gauw had ik het spoor van een everzwijn gevonden, een grote beer zo te zien. Vaak leek het alsof wij het spoor van het beest bijster waren, maar iedere keer vond ik het terug: de lessen van de wolven had ik goed onthouden. En plotseling stond hij daar, in het midden van een open plek; rustig, statig, alsof hij op ons wachtte. Zijn borstels glansden als goud in het zonlicht, en zijn grote slagtanden waren vlijmscherp. Het was een indrukwekkend dier. En al hadden wij hem voorzichtig tegen de wind in benaderd, ik was ervan overtuigd dat hij ons had opgemerkt. Het zou niet ongevaarlijk zijn om zo'n prachtig beest te doden, maar ik had al een plan. Voorzichtig legde ik het aan mijn oom uit, en tot mijn verbazing stemde hij er mee in.

Toen wij klaar waren met het slachten en villen van het zwijn was het al donker. Het was te laat om naar huis terug te keren, maar wij hadden onze mantels tegen de kou. Honger zouden we ook niet lijden. Mijn oom en ik hadden nog steeds weinig woorden gewisseld. Tijdens het eten van het geroosterde vlees zag ik, in de gloed van het kampvuur, hoe zijn ogen mij bestudeerden. Eindelijk verbrak hij de stilte. "Jagen als de wolven heb je jezelf geleerd." Het was geen vraag maar een vaststelling. Ik knikte ja. "Dan wordt het tijd dat je ook de rest leert." Hij begon te zingen, langzaam en laag, in een taal die ik niet begreep. En steeds keek hij me met zijn doordringende ogen aan. Hij trok een handvol kruiden uit zijn buidel om ze vervolgens op het vuur te gooien. De rook werd dikker, zijn gezang sneller en luider. Langzaam leek het alsof ik zijn lied begon te begrijpen, bijna zou ik het mee kunnen zingen. Het was een wolvenlied, wild en eindeloos net als hun eigen gezang. Terwijl ik daar zat, begonnen de ogen van mijn oom steeds meer op die van een wolf te lijken. Tegelijkertijd werd ik me bewust van vele wolven om ons heen. Ik schrok niet, ik was immers aan de aanwezigheid van wolven gewend. Dit was anders. Ineens besefte ik wat het was: ik begreep ze! Niet rationeel, als een mens die het gedrag van dieren bestudeert, maar gevoelsmatig. Ik begreep hun taal van klank, van geur, van lichaamshouding. Ik voelde het diep in mijn ingewanden; eindelijk begreep ik het!

De volgende ochtend werd ik met een zwaar hoofd wakker, net alsof ik een vat mede in mijn eentje geleegd had. Mijn oom was al wakker, en was bezig bij het vuur. Hij reikte me een kom vol van een geurig brouwsel aan; een glimlach speelde om zijn mond. "De eerste keer is altijd het ergst," zei hij, terwijl ik het bittere vocht dronk. Ik wist niet of hij zijn brouwsel bedoelde, of de gebeurtenissen van de vorige avond. Maar een ding wist ik zeker: eindelijk kwamen er antwoorden op mijn vragen.

In de maanden en jaren die volgden werd ik ingewijd in de geheimen van mijn oom. Ik raakte bekwaamd in de kunst van gedaanteverwisseling, ik leerde zijn magische liederen. Hij vertelde mij over de kracht van woorden, hij liet mij de magie van kruiden en planten zien. Ik leste mijn dorst naar kennis aan zijn bron van wijsheid. Maar hoe meer kennis ik vergaarde, hoe meer vragen beantwoord werden, des te beter begreep ik dat ieder antwoord vele nieuwe vragen oproept. Toch weerhield dit mij niet van mijn zoektocht naar kennis. Integendeel; mijn dorst was een onverzadigbaar verlangen geworden.

De dag kwam dat ik boven mijn leermeester uitgroeide: mijn oom had mij alles geleerd wat hij wist. De tijd was aangebroken om nieuwe leraren te zoeken. Verhalen over een vrouw, zeer bedreven in de tovenarij, waren ons ter ore gekomen; naar haar ging ik op zoek. Uiteindelijk vond ik haar op een eiland, en na een lange tijd wist ik haar te overtuigen mij haar kunsten te leren. Bij haar leerde ik de magie van trommel en dans, en hoe met de doden te communiceren. Vele aangename dagen en nachten heb ik daar doorgebracht. Maar mijn ontembare behoefte aan kennis dreef mij verder: ik verliet haar eiland. Toen begonnen mijn zwerftochten pas echt. Mijn reizen voerden mij van land tot land, van stam tot stam, van wijze man tot toverkol.

Nu ik hier stond, besefte ik dat iedere stap van mijn zoektocht onherroepelijk tot dit moment had geleid. Ik kon haast voelen hoe de draden van het lot zich om mij heen hadden gesloten, er was inderdaad geen weg terug meer. Ik moest mijn lot omhelzen. Ik keek omhoog naar de machtige boom die boven mij uit torende. Tien mannen met hun armen uitgestrekt zouden hem nog niet kunnen omarmen. Ik had ervan gehoord in de oudste liederen, maar nooit eerder had ik zo'n boom gezien. Het was een hele speurtocht geweest iemand te vinden die van zijn bestaan wist. Uiteindelijk heb ik een oude sjamaan ontmoet die mij meer kon vertellen. "De boom staat in een dal, hoog tussen de bergen gelegen," zei hij, "maar niemand weet precies waar. Maar een ding is zeker," ging hij verder, "als je de boom vindt ben je voor altijd veranderd."

Ik sloeg mijn kamp op aan de voet van de boom, alhoewel ik wist dat ik deze nacht niet zou slapen. Water haalde ik uit een beek die zijn bron had tussen de wortels van de boom. De schemering begon te vallen, het was tijd mijn laatste voorbereidingen te treffen. Ik mengde kruiden en wortels met mede, en dronk het drankje in een keer op. Ik zong de laatste en krachtigste van de liederen die ik van mijn oom had geleerd. Ik nam mijn speer. Zonder te aarzelen boorde ik hem diep in mijn zijde. Ik voelde hoe de punt langs mijn ribben gleed, en er aan de andere kant weer uitkwam; bijna bezweek ik van de pijn. Maar ik moest het ritueel voortzetten; nu stoppen zou mijn dood betekenen. De gedachte dat ik misschien alsnog zou sterven voor het einde van het ritueel schoot door mij heen. "Maar ja, dat ligt in de handen van de Nornen," dacht ik, en met een glimlach dacht ik terug aan de grijze krijgers in de medehal van mijn moeder.

Ik pakte het touw dat ik zelf geslagen had, brak de schacht van de speer af zodat die me niet zou hinderen, en klom de boom in. Het bloed liep langs mijn zijde, maakte mijn handen glibberig. Het was zwaar, zwaarder dan ik had verwacht. Ik klom totdat ik geen krachten meer had. Het was al nacht en ik was nog niet in de top. Hiervandaan leek mijn kampvuur een eenzame ster verdwaald in een koude winternacht. Ik bond het touw aan de boom vast en legde een strop om mijn nek.

De nacht danste om mij heen. In de verte hoorde ik wolven, ik hoorde de vleugelslagen van uilen. Ik hoorde de bergen en rivieren, zelfs de sterren kon ik horen. Ik hoorde draken zich omdraaien in hun slaap onder de bergen, en ik zag het vuur dansen op de grafheuvels. De rivieren glinsterden als vuur op een zwaardsnede in de nacht, en ik zag hoe ze om de aarde lagen als draden van een gigantisch web.

Hoog boven de wereld hing ik. De zon kwam op. Het duurde een eeuwigheid, het duurde een ogenblik. De hele wereld baadde in een gouden gloed. Ik zag hoe grote legers elkaar ontmoetten op het slagveld en hoe het bloed van de krijgers als rode rivieren door het land stroomden. Ik zag een moeder haar kind in pijn en vreugde baren, ik zag mieren hun wintervoorraad aanleggen, ik zag appelbloesem tot fruit worden. Hoeveel dagen en nachten ik in de boom hing weet ik niet: tijd had geen betekenis meer voor mij. Ik zag wat was geweest, en ik zag wat kon komen. Ik zag hoe de boom van nu uit het zaad van gisteren groeit, ik zag hoe de held van morgen geboren wordt uit de strijd van vandaag. En door alles heen schenen de draden die de Nornen spinnen.

Ik tuurde omlaag, probeerde mij te concentreren op de wirwar van draden. Maar steeds weer werd mijn blik naar één punt getrokken: een put waar alle draden vandaan kwamen. Langzaam maar zeker werd mijn oog de put in getrokken. Hier kwamen de draden bij elkaar, ze vormden patronen die zich weer in elkaar oplosten om nieuwe patronen te vormen, eindeloos afwisselend en steeds herhalend… Dit was wat ik moest begrijpen! Ineens zag ik de patronen in hun geheel. Ieder patroon is een deel van het web dat de Nornen spinnen, ieder patroon heeft zijn betekenis! De patronen bleven voor mijn ogen dansen, vervaagden, werden geluid, dan tekens. Het touw om mijn nek brak, brullend viel ik uit de boom, met een schreeuw viel ik omlaag…

Ik lag nog een lange tijd op de grond. Al de beelden die ik gezien had joegen door mij heen, om telkens terug te komen bij de raadselachtige tekens: ze waren in mijn geest gegrift. Eindelijk had ik gevonden waar ik al zo lang naar had gezocht. En alles was inderdaad anders geworden. Maar een ding zal nooit veranderen: mijn eeuwige dorst naar kennis. Dat is namelijk mijn lot!

De Dingvrede

 © Aswulf, 1998

De Germanen hebben altijd een slechte PR gehad. In de tijd van de Romeinen werden ze beschreven als barbaren. Later, in de negende en tiende eeuw, zaaiden de Vikingen (die ook tot de Germanen behoorden) terreur langs de kusten van Europa. Hun naam is er niet beter op geworden in de twintigste eeuw: slechte Hollywoodfilms hebben alleen maar het stereotyp van de rovende, plunderende Viking bevestigd. Sinds de dagen van Hitler en zijn Derde Rijk worden de Germanen vaak geassocieerd met de nazifantasie van de blonde, zuivere Arische krijger. En nog heden ten dage misbruiken extreem-rechtse groeperingen onze voorouderlijke geschiedenis en mythologie voor hun lage doeleinden.

Dat de Germanen woest en strijdlustig waren valt niet te ontkennen. De grote waarde die de Germaanse volkeren aan recht hechtten is echter minder bekend. Op vaste tijden van het jaar, vaak in het voorjaar, werd een grote bijeenkomst van alle vrije mannen gehouden. Tijdens deze bijeenkomst, het ding (ON: þing), werd recht gesproken, werden conflicten opgelost en nieuwe wetten aangenomen. Maar het ding was niet alleen een rechtbank. Ook belangrijke beslissingen voor de stam, aangaande oorlog voeren, vrede of verdragen sluiten, werden tijdens het ding genomen.

Voor de Germanen waren recht en geloof nauw met elkaar verbonden. Het ding vond veelal plaats op dezelfde tijden als de grote cultusfeesten; de hele bevolking was dan immers bij elkaar. De dingplaats werd gezegend door de priester, die ook de straffen en boetes oplegde. In het midden van de dingplaats werd een heilig symbool geplaatst, oorspronkelijk misschien een speer, later een beeld van één van de goden. De beschermgod van het ding was Tīwaz, ook bekend onder de Oudnoorse naam Tyr. De dingplaats was een heilige plaats, een vredesoord waar de dingvrede (ON: þinghelgi) heerste. Het dragen van wapens was daar verboden. Deze dingvrede gold voor de gehele duur van het ding, niet alleen op de dingplaats zelf, maar ook daar buiten. Het was een onverstoorbare vrede tussen al diegenen die aanwezig waren.

In Nederland speelde het ding ook een belangrijke rol. Twee gedenkstenen, opgericht door Twentse soldaten die bij de cuneus Frisiorum (een romeinse hulptroep) hoorden, zijn in Noord-Engeland gevonden. Deze stenen dateren uit de Romeinse Tijd (ca. 222-235 na Chr.) en zijn gewijd aan Mars Thingsus. Deze Mars Thingsus, letterlijk ‘Mars van het ding’, is ongetwijfeld de Germaanse Tīwaz. Dit toont aan dat hij ook in Nederland vereerd werd en wel als god van het ding – niet alleen als god van de oorlog dat een ander aspect is van deze god.
Ook in latere tijden vinden we het ding terug. Drenthe was tot het begin van de negentiende eeuw verdeeld in zes dingspelen (enkelvoud: dingspil). Dingspelen waren administratieve indelingen, enigszins vergelijkbaar met de huidige gemeentes, die voornamelijk de rechtspraak organiseerden. In ieder dingspil werd drie keer per jaar de goorspraak gehouden, een soort rondtrekkend gerecht. Dit was waarschijnlijk een overblijfsel van het Germaanse ding. In een aantal plaatsen in Nederland werd recht gesproken onder gerechtsbomen. Misschien vervingen deze bomen de heilige symbolen van de dingplaats, of misschien symboliseerden zij de Irminzuil, ook geassocieerd met Tīwaz. En laten wij de namen van onze weekdagen niet vergeten. Dinsdag betekent namelijk niets anders dan ‘dag van het ding’ oftewel de dag die voor het ding was bestemd. Dezelfde dag draagt in de andere Germaanse talen namen die verbonden zijn met Tīwaz (Tuesday ‘Tīw’s day’ in het Engels, Tirsdag ‘Tyrs dag’ in het Noors).

Maar wat betekent dit alles voor heidenen in de hedendaagse samenleving? Recht wordt tegenwoordig door de rechtbank gesproken en politieke beslissingen worden onder andere in de gemeenteraad of de Tweede Kamer genomen. Het ding zoals de Germanen het kenden bestaat niet meer. Maar wij kunnen ervan leren en bepaalde aspecten ervan in onze omgang met anderen toepassen.

In Nederland zijn er nog niet zo veel mensen die het geloof van onze voorouders volgen, maar in sommige landen is asatru meer verspreid en bestaan er verschillende groeperingen die het ding tegenwoordig nieuw leven inblazen. In ons land is dit nog niet het geval, en het organiseren van een ding zal voorlopig op zich laten wachten. Maar er zullen evenementen georganiseerd worden waar asatruers en andere heidenen bij elkaar komen, en voor dit soort evenementen, alhoewel er geen sprake is van een ding, willen wij de regels van de dingvrede weer in ere herstellen .

Wat houdt dit in? De plaats waar de bijeenkomst gehouden wordt is een vredesoord, waar geen strijd mag plaatsvinden. Natuurlijk dragen wij geen wapens meer, maar er kan gestreden worden op andere manieren. Beledigingen en agressief gedrag, bijvoorbeeld, of racistische en discriminerende opmerkingen hebben in een vredesoord geen plaats. Mensen die geen respect voor anderen tonen worden beschouwd als verbrekers van de dingvrede en zullen dan ook verwijderd kunnen worden.

Asatru is een volwassen religie, die zeer zeker zijn plaats in deze eeuw heeft. Door onder andere de dingvrede in ere te herstellen en te respecteren, laten wij zien dat asatru niet een religie voor nostalgische zogenaamde ‘krijgers’ is, maar een geloof voor de moderne mens die eerbaar met anderen wil omgaan.

Bronnen

  • Altgermanische Religionsgeschichte – J. de Vries
    Walter de Gruyter & Co., Berlin 1959
  • Germania – Tacitus (vertaling: J. W. Meijer)
    Ambo, Baarn 1992
  • Termen van toverij – W. de Blécourt
    Sun, Nijmegen 1990
  • Heidens Nederland – J. Schuyf
    Matrijs, Utrecht 1995
  • The Viking achievement – P. G. Foote, D. M. Wilson
    Book Club Associates, London 1974 

Op zoek naar een heidense ethiek…

©Aswulf, 2001

"Een wereldbeschouwing bestaat uit twee componenten. Aan de ene kant is er een intellectueel aspect: hoe zit het heelal in elkaar? Hoe is het menselijk leven ontstaan? Wat is de relatie van mens tot dier en tot de omringende natuur? Hoe verhoudt de mens zich tot de gemeenschap waarin hij leeft? Aan de andere kant is er een existentiële component: welke levenshouding moeten we kiezen? Welke moraal moeten we aanvaarden? Welke maatschappijvorm staan we voor? Hoe zin te geven aan ons leven?"

Dit citaat uit het ‘Atheïstisch Manifest' van Herman Philipse zette mij aan het denken. Als heiden1 heb ik een duidelijk beeld van het intellectuele aspect, ook al is dit beeld soms dubbel. Ik zal de wetenschappelijke verklaringen niet tegenspreken, maar mijn wereldvisie wordt mede gekleurd door de rijke symboliek van onze mythologie. Uiteraard denk ik ook antwoord te hebben op de existentiële vragen. Maar is er echt sprake van een heidense moraal? Bestaat er zoiets als een heidense ethiek? Of heb ik slechts de prevalerende christelijke normen en waarden overgenomen?

ETHIEK EN MORAAL

Om te beginnen wil ik duidelijkheid in de terminologie verschaffen. Normen en waarden zijn de algemeen geaccepteerde ideeën en gedragingen die binnen een categorie van personen heersen en waarnaar zij zich kunnen of moeten richten. De term moraal wordt gebruikt om de voorstellingen van goed en kwaad van een groep of een individu aan te duiden. Ethiek, daarentegen, is een tak van de wijsbegeerte die handelt over de zedelijke begrippen en gedragingen. De ethiek bestudeert dus die moraal, en stelt er vragen over, zoals wat de betekenis is van goed en kwaad. Verder probeert de ethiek naar richtlijnen of oriëntatiepunten te zoeken voor het beantwoorden van de vraag ‘hoe leef ik goed?'. Want om deze vraag draait het uiteindelijk.

GOED EN KWAAD

In de meest simpele vorm gaat ethiek over het beantwoorden van de vraag: wat is goed en wat is kwaad? De meeste mensen hebben een natuurlijke besef hiervan: het is kwaad te moorden en te stelen, het is goed je buurman te helpen. Goed en kwaad zijn ook cultureel gebonden; in Amerika is het goed zoveel mogelijk geld te verdienen, voor de aboriginals is het goed de liederen van hun voorouders te zingen. Maar wat betekent goed en kwaad eigenlijk voor mij als hedendaagse heiden?

Laten we eerst onderzoeken wat deze begrippen voor onze verre voorouders betekenden. Volgens de Oxford English Dictionary, stamt goed van het Proto-Germaans *god-, "samenbrengen, zich verenigen". The American Heritage Dictionary geeft als etymologie het Proto-Germaans *gódanaz, afgeleid van het Proto-Indo-Europees *ghedh-, "zich verenigen, deelnemen, passen". De oorspronkelijke betekenis van het woord zou dan misschien kunnen luiden: "hetgeen wat passend is voor de gemeenschap." Het woord kwaad kunnen wij echter niet terugvinden in de oude Germaanse talen. Dit woord stamt af van het Oud Hoogduits quât, met als mogelijke betekenis "vuil", en heeft misschien een verband met het Litouws gěda "schande, oneer" volgens J. de Vries. Het huidige woord euvel, nauw verwant met het engelse evil, stamt van het Proto-Germaans *ubilaz, "overschrijden van gepaste grenzen", zelf afgeleid van het Proto-Indo-Europees *upo-, "van onderen op". Dit beknopte etymologische overzicht maakt mijn inziens duidelijk dat de begrippen goed en kwaad nauw samenhingen met de Germaanse sociale structuur, en met name met de grens tussen de gemeenschap, de inanngarðs (letterlijk "binnen de omheining") en de wildernis daarbuiten, de útangarðs ("buiten de omheining")2 . In zekere zin kunnen we zeggen dat goed zijn bron in de gemeenschap vindt, datgene wat de gemeenschap versterkt en orde geeft. Kwaad daarentegen is hetgeen wat de samenleving bedreigt, de wanorde die er buiten heerst.

WET EN RECHT

Nauw verbonden met het concept goed zijn de concepten recht en wet. Recht wordt vaak gebruikt als synoniem voor goed, evenals wet en recht bijna synoniem van elkaar zijn. Etymologisch wordt wet afgeleid van het gotisch witan ‘zien, waarnemen', en onder de oorspronkelijke betekenissen van recht vinden wij ‘in een rechte lijn bewegen', maar ook ‘richten, besturen'. De wet is dan hetgeen wat ‘waargenomen', of beter, in acht genomen moet worden om het goed van de gemeenschap te waarborgen. Recht vormt de richtlijn, de ‘rechte lijn' die het individu moet volgen om de wet in acht te nemen. Of met andere woorden, de wet vormt de omheining die het goed (of de inanngarðs) van de wildernis scheidt, en recht is de maatstaf die het mogelijk maakt individuele handelingen te beoordelen.3

Net als in onze huidige samenleving, speelden wet en rechtspraak een belangrijke rol voor onze voorouders. Dit wordt telkens bevestigd, zowel in de vroege schriftelijke bronnen waaronder de Germania van Tacitus, als in de veel later opgetekende IJslandse saga's. Opmerkelijk genoeg bestond voor de Germaanse volkeren geen onderscheid tussen wetten en gebruiken. Sterker nog, het oud-Friese woord ewa betekende niet alleen ‘wet' en ‘gebruik', maar ook ‘religie'. De scheiding tussen het alledaagse en het heilige4 was voor hen ondenkbaar, ze waren onlosmakelijk met elkaar verweven. Het in acht nemen van de wetten garandeerde niet alleen de sociale harmonie, maar ook de kosmische orde.

WETTEN, OERLAGEN, EN HET LOT

Centraal in de wereldvisie van onze voorouders staat de wereldboom Yggdrasil, een boom zo groot dat de negen werelden van goden, mensen en andere wezens zich erin bevinden. Onder een van de wortels van deze boom ligt de bron van Urdr, en met het water uit deze bron zorgen de Nornen voor de boom. Dit water is zo heilig dat de takken en bladeren niet afsterven en verrotten, maar groen blijven.

Maar wie zijn deze Nornen, en wat is hun functie? Het zijn de Germaanse lotsgodinnen, de drie godinnen Urdr, Verdande en Skuld. Hun namen worden vaak vertaald als ‘Verleden', ‘Heden', en ‘Toekomst', maar een meer geschikte vertaling luidt ‘Wat is geworden', ‘Wat in wording is', en ‘Wat zal/moet worden'. Buiten hun functie Yggdrasil te verzorgen, wordt er van hen gezegd dat zij ‘leven kiezen voor de mensenzonen' (líf kjósa), dat zij ‘wetten maken' (lög leggja), en dat zij ‘het lot spreken (of schrijven) (ørlög segja)'. Deze taken kunnen we zien als verschillende aspecten van een fundamentele functie: zorgen voor de structurele integriteit van de kosmos zoals vertegenwoordigd door het beeld van de wereldboom. We kunnen zelfs zeggen dat ‘wetten maken' of ‘lot spreken' gelijk staat aan het verzorgen van de boom.

Het moge duidelijk zijn dat deze twee begrippen bijzonder belangrijk zijn in de Germaanse samenleving. Om deze concepten beter te begrijpen, is het zinvol om de Oudnoorse termen ervoor toe te lichten. De algemeen geaccepteerde betekenis van lög leggja is ‘wetten maken', maar de letterlijke betekenis van deze uitdrukking is ‘het neerleggen (of plaatsen) van lagen'. Het zelfde idee van lagen vinden we terug in de Oudnoorse uitdrukking ørlög segja die letterlijk ‘de oerwetten (of oerlagen) uitspreken' betekent. Voor onze voorouders vloeide de wet voort uit het verleden, uit de geaccumuleerde lagen van gebruiken, eerdere rechtspraken en gewoonterecht5 . Het lot vindt eveneens zijn oorsprong in het verleden, maar dan uit de gebruiken, zeden en daden van het individu, de sibbe, en de hele stam. Het lot is de oerwet die de kosmische orde bindt, de eerste, oorspronkelijke en belangrijkste wet.

HET LOT EN INDIVIDUELE VERANTWOORDELIJKHEID

In de heidense wereldvisie speelt het lot een belangrijke rol. In de saga's komt het thema van het lot zo vaak voor dat ik het als een van de meest centrale concepten van Asatru beschouw. Maar wat houdt dit concept eigenlijk in?

Tijd wordt meestal beschouwd als bestaande uit drie onafhankelijke delen: het heden, het verleden en de toekomst. Voor de Germanen bestond het begrip ‘toekomst' echter niet als zodanig. Voor hen was de toekomst onlosmakelijk verbonden met het heden en het verleden, een constant ‘in wording zijn' van hetgeen reeds in het heden en verleden aanwezig was. Deze beschouwing is heden ten dage nog in onze taal terug te vinden: in tegenstelling tot de Romaanse talen moeten we gebruik maken van hulpwerkwoorden om de toekomstige tijd van werkwoorden te vormen. De toekomst wordt dus bepaald door wat vooraf ging, de oerlagen of örløg. In de saga's komen wij dit woord vaak tegen, meestal in een zeer fatalistische samenhang: geen mens kan aan zijn örløg ontkomen.

Hierdoor zou men gauw kunnen denken dat deze wereldvisie zeer deterministisch is; dat wil zeggen dat alles wat gebeurt vooraf bepaald is. Het logische gevolg hiervan is dat de mens geen keuzevrijheid kent, en dus geen verantwoording voor zijn daden hoeft af te leggen. Maar niets is minder waar. De oerlagen zijn namelijk niet statisch, zij worden constant aangevuld door onze woorden en daden in het heden. Om een analogie te gebruiken: het bestaan van een mens kan met een boom vergeleken worden. De wortels van de boom liggen in de oerlagen; de stam en de takken zijn in het verleden ontstaan. De bladeren en twijgjes bestaan in het heden, maar zijn afhankelijk van de rest van de boom. Zij zorgen ervoor dat dauw en regen terug naar de wortels gevoerd worden, en als zij eraf vallen verrijken zij de aarde die de wortels voedt. Deze voeding wordt vervolgens door de boom opgenomen om nieuwe bladeren, twijgjes en vruchten voort te brengen.

Een beeld dat vaak terugkomt in de Germaanse dichtkunst als over het lot gesproken wordt is weven. De schering (verticale draden van het weefwerk) vormt het kader, de context waarin een leven zich afspeelt – de oerlagen in de breedste zin van het woord. De inslag (horizontale draden) zijn de lagen van het verleden: reeds gesproken woorden en daden die een mens al verricht heeft. Handelingen en keuzes in het heden voegen telkens weer een nieuwe draad aan het weefwerk toe. Deze nieuwe draden zullen nooit de reeds ingeweven draden kunnen veranderen, maar het resulterende patroon ligt nooit vast. Nieuwe motieven kunnen aan het weefwerk toegevoegd worden; een reeds begonnen motief kan ingrijpend veranderen door gebruik van andere kleuren.

Het fundamentele terugkerende element in deze analogieën voor het lot is de wisselwerking tussen de mens en zijn oerlagen. De mens kan zijn lot beïnvloeden, hij ondergaat het niet passief. En voor mij is het gevolg hiervan dat de mens mede verantwoordelijk is voor zijn lot. Het patroon van de oerlagen kan weliswaar zo sterk zijn dat het bijna niet te beïnvloeden valt (denk bijvoorbeeld aan een honderd jaar oude boom die verplaatst moet worden ), toch heeft de mens de keuze over hoe hij met zijn lot omgaat. En misschien moeten wij de uitdrukking ‘geen mens kan aan zijn örløg ontkomen' als volgt lezen: "Ik ben voor mijn lot verantwoordelijk; zelfs als ik er niets aan kan veranderen, kan ik in ieder geval het beste ervan maken!"

SOCIALE MORAAL EN GEZOND VERSTAND

Goed en kwaad, zeden en gewoonten, wet en recht, het lot… een heel systeem van onderling verbonden concepten die, mijn inziens, de basis vormden voor de morele opvattingen van de Germaanse stammen. Het waren de bouwstenen van hun samenleving, de materialen waarmee de gemeenschap, de inanngarðs, gebouwd was. En ook al had de boer op zijn akker misschien geen bewust besef van deze theoretische concepten, zijn hele levenswijze was er van doordrongen. De moraal van onze voorouders was voornamelijk een sociale moraal die de cohesie van hun gemeenschap garandeerde.

In tegenstelling tot andere culturen bestaan er geen handschriften waarin de Germaanse morele opvattingen staan opgetekend. Wel is een aantal gedichten bewaard gebleven waarin wij sporen van hun morele gedachtegoed kunnen terugvinden. Het voornaamste voorbeeld hiervan is de Hávamál, waarin een reeks goede raadgevingen te lezen is die wij vandaag de dag nog ter harte kunnen nemen. Het is geen lijst van geboden, maar het zijn vernuftige adviezen die blijk geven van gezond verstand.

"Geen betere last draagt een man op zijn pad
dan een gezond stel hersens
in een vreemd land is dat beter dan rijkdom
het biedt een arme drommel zelfs onderdak."6

Kenmerkend voor deze raadgevingen en adviezen is hun uiterst pragmatische karakter, een element dat ook regelmatig in de saga's opduikt. In mijn ogen zijn dit pragmatische karakter, samen met de belangrijke plaats die het lotsbesef inneemt, de twee meest typerende kenmerken van de moraal van onze voorouders. En misschien moeten we juist in deze twee elementen de sleutel voor een moderne heidense ethiek zoeken.

PRAGMATISCHE ETHIEK

Een in mijn ogen zeer interessant stuk voor Asatru is het essay "Pragmatic Ethics" door Hugh LaFollette. Zijn benadering van het vraagstuk moraal en ethiek vertoont op vele punten overeenkomsten met de heidense gedachtegang zoals ik die hierboven geschetst heb.

Deze schrijver ziet moraal als een gewoonte, te vergelijken met bijvoorbeeld lopen. Als we als kleine kinderen leren lopen, zijn we daar zeer bewust mee bezig, en is onze geest daar helemaal op gericht. Daarna schenken we er geen aandacht meer aan, tenzij we door omstandigheden gedwongen worden opnieuw te leren lopen. Denken is ook zo'n gewoonte. Het is een ingewikkeld proces, en ook al realiseren we ons dat niet, het kost tijd en moeite om te leren denken. Wanneer deze processen eenmaal geleerd zijn, vormen ze deel van onze dagelijkse, onbewuste, activiteiten.

Maar gewoontes ontstaan niet zomaar. In zekere zin kunnen we zeggen dat gewoontes het verleden naar het heden overdragen. Ze zijn het product van verschillende factoren, zoals bijvoorbeeld de sociale omgeving of ervaringen in het verleden. Dit betekent niet dat wij geen controle over onze gewoontes hebben. In tegendeel, we zijn voor onze gewoontes verantwoordelijk: we kunnen onze gewoontes veranderen, of nieuwe gewoontes leren. Uiteraard gaat dit niet vanzelf, bewuste keuzes en corresponderende actie zijn vereist om dit te bereiken.

In deze context kunnen we ook het moraalbesef als een gewoonte zien. Meestal nemen we beslissingen op het moment zelf, zonder bewust de ethische implicaties ervan te overwegen. Als iemand in de bus opstaat om zijn plaats aan een slecht-ter-been persoon af te staan, gaat hij niet eerst peinzen of dit een ethisch juiste beslissing is. Het is een spontane, voor hem normale reactie op de situatie. Als je hem zou vragen waarom, zal hij waarschijnlijk antwoorden "Dat doe je gewoon, zo hoort het." Met andere woorden, het is voor hem een gewoonte.

Morele gewoontes moeten wij niet zien als simpele, alleenstaande handelingen, maar eerder als een georganiseerde serie van verschillende processen die tot een bepaalde handeling leiden. Deze gewoontes worden sterk beïnvloed door het verleden, met name door de sociale en culturele omgeving. Maar net als voor andere gewoontes, zijn we uiteindelijk zelf verantwoordelijk voor ons moraalbesef. Volgens LaFollette, betekent dit dat we constant onze morele opvattingen zouden moeten evalueren en, indien nodig, herzien. Waar de consequenties van een morele beslissing niet overeenkomen met het beoogde resultaat, kunnen we het onderliggende moraalbesef van het beslissingsproces in twijfel trekken. En als de omstandigheden veranderen, dient de vraag zich aan of onze morele gewoontes ook niet aangepast moeten worden.

Pragmatische ethiek is niet gebaseerd op een lijst van absolute morele standaarden, gedicteerd door een almachtige en alwetende god, zoals wij dat kennen van de grote monotheïstische godsdiensten. Pragmatische ethiek legt de verantwoordelijkheid voor moraalbesef bij het individu, en erkent en respecteert de verschillen tussen mensen, culturen en omstandigheden. Morele vooruitgang ontstaat door ervaring en discussie, niet door proclamaties van hoger hand.

HET LOT EN ETHIEK

Ik zie een grote overeenkomst tussen de pragmatische ethiek zoals geformuleerd door Hugh LaFollette en het principe van het lot zoals ik het hierboven beschreven heb. Met name het concept van gewoontes wordt weerspiegeld in, en aangevuld door, het Germaanse lotsbesef. Dit zijn dan ook naar mijn mening de pijlers van een heidense ethiek.

Het lot is een van de meest fundamentele krachten die ons leven beïnvloedt en vorm geeft. Diverse elementen, zoals de sociale en culturele omgeving, erfelijkheid, keuzes en daden in het verleden, maken deel uit van de oerlagen van een individu. Deze oerlagen kunnen wij vergelijken met het patroon dat reeds op een weefgetouw geweven is: ze kunnen niet veranderd worden, en ze bepalen gedeeltelijk hoe de rest van het patroon eruit gaat zien. Het individu blijft echter, in mijn ogen, mede verantwoordelijk voor zijn lot. Door zijn acties en keuzes kan hij namelijk veranderingen in zijn lot brengen.

Moraal maakt ook in zekere zin deel uit van de oerlagen. Het moraalbesef van een individu zal zijn woorden en daden kleuren, en dit zal natuurlijkerwijs van invloed op diens lot zijn. Stel dat een werknemer beschuldigd wordt van grove nalatigheid. Deze werknemer staat bovendien bekend als iemand die regelmatig liegt over kleine dingen. Vanwege zijn leugenachtige verleden, zijn oerlagen, loopt hij het risico dat er weinig waarde aan zijn uitspraken wordt gehecht, met als gevolg dat zijn carrière stagneert.

Het is bijna onmogelijk te voorspellen wat voor invloed het moraalbesef van een persoon op diens lot kan hebben. Sommige woorden en daden lijken triviaal, terwijl ze verregaande consequenties kunnen hebben, en andersom. Meestal is het pas achteraf mogelijk te zeggen wat de gevolgen van een keuze waren, en aan die keuze kunnen we uiteraard niets meer veranderen. Wel kunnen we leren van het verleden, en zorgen dat we in een soortgelijke situatie een betere beslissing nemen. Als een in mijn ogen ‘verkeerde' beslissing het gevolg van mijn moraal is, is het mijn verantwoording om die moraal aan de kaak te stellen, en desnoods aan te passen.

Maar een mens leeft niet in een vacuüm: zijn acties en handelingen zijn in constante interactie met de rest van zijn omgeving. Sterker nog, het individu heeft niet alleen invloed op zijn eigen oerlagen, maar ook op de oerlagen van het grotere geheel. Zo kunnen bijvoorbeeld de keuzes van een ouder het leven van een kind beïnvloeden, of de acties van een kleine groep milieuactivisten het nationale bewustzijn veranderen. Een beeld om deze interactie weer te geven is dat van een spinnenweb. Elk punt van het web is verbonden met alle andere punten, ook al is de relatie tussen twee punten niet altijd even duidelijk te traceren. En als wij een punt van het web in beweging brengen, door bijvoorbeeld erop te blazen, trilt het gehele web mee. Met andere woorden: onze keuzes en daden hebben niet alleen consequenties voor onszelf, maar (in meer of mindere mate) voor alles om ons heen.

Heidense moraal en lotsbesef zijn in mijn ogen niet van elkaar te scheiden. De oerlagen, die ook mijn morele standaarden en mijn normen en waarden omvatten, hebben een invloed op mijn keuzes. Maar ik, en niemand anders, draag uiteindelijk de verantwoordelijkheid voor de gevolgen ervan, en dus ben ik moreel verplicht om over de mogelijke gevolgen van mijn daden na te denken. Zoals onze voorouders het zouden zeggen: ‘þu bist þin dæda'. Je bent je eigen daden.

  1. In dit artikel gebruik ik de termen ‘heiden' en ‘heidens' als synoniem voor Asatru…<terug>
  2. Een soortgelijke tegenstelling vinden wij ook terug in de Noordse kosmologie. Utgard is de chaotische wereld van reuzen en trollen, wreed en vijandelijk. Binnen de omheining bevinden zich Midgard en Asgard, de werelden van mensen en goden.<terug>
  3. Voor een uitvoerige discussie over deze concepten en hun onderlinge verwantschap, zie Eric Wodening: We are our Deeds.<terug>
  4. Het woord ‘heilig' vindt zijn oorsprong in het proto-Indo-Europees *kailo-, ‘ongedeerd, heel'.<terug>
  5. In IJsland, bijvoorbeeld, moest de wetspreker elk jaar één derde van de wetten opsommen. Als een wet drie keer achter elkaar vergeten of overgeslagen werd, kwam die te vervallen. Het was dus duidelijk in het belang van de gemeenschap om de wetten te onthouden en ‘onderhouden'.<terug>
  6. Lied Edda, Hávamál 10 – vertaling Marcel Otten. <terug>

Bronnen

  • Atheïstisch Manifest – Herman Philipse
    Prometheus, Amsterdam 1998
  • Introduction to Philosophy, A christian perspective – Norman L. Geisler & Paul D. Feinberg
    Baker Book House, Grand Rapids, Michigan 1997
  • Metaphysics – Richard Taylor
    Prentice Hall, New Jersey 1992
  • Etymologisch woordenboek – J. de Vries & F. de Tollenaere
    Het Spectrum, Utrecht 1997
  • Germania – Tacitus, vertaling van J. W. Meijer
    Ambo 1992
  • The Viking Achievement – Peter Foote & David M. Wilson
    Book Club Associates, Londen 1974
  • Vikingernes Verden – Else Roesdahl
    Gyldendal, Kopenhagen 1989
  • The Well and the Tree – Paul Bauschatz
    The University of Massachusetts Press, Amherst 1982
  • We Are Our Deeds – Eric Wódening
    Theod, Watertown New York 1998
  • Ethical Theory – Hugh LaFollette
    Blackwell, Oxford 2000
    http://www.stpt.usf.edu/hhl/papers/pragmati.htm
  • Teutonic Heathenry and Deweyan Ethics: Are They Compatible? – Terry A. Coker
    Theod Magazine, Watertown New York 1997
  • What is Wyrd? – Arlea Æðelwyrd Hunt-Anschütz
    http://www.wyrdwords.vispa.com/heathenry/whatwyrd.html

 

Gebeden

© Aswulf, 2004

In een van haar artikelen stelt Frigga Asraaf zich een aantal vragen over het bidden binnen het Germaans heidendom. Eén passage in het bijzonder heeft mij aan het denken gezet: “Af en toe lijkt het mij best handig. Een boek uit de kast trekken en daarin precies verwoord vinden wat ik op dat moment wil zeggen”.

Het sprak tot mijn verbeelding: een handig klein boekje in donkerblauw leer ingebonden, met een hamer of valknut in goud op de voorkant gedrukt en gebeden voor allerlei gelegenheden erin. Helaas, zo’n boekje bestaat niet, nog niet. Men zou zelf gebeden kunnen verzinnen en schrijven. Maar waar begin je met zoiets? Er bestaan immers geen gebeden uit de heidense tijd. Toch?

Toen moest ik ineens denken aan een ritueel dat we eens hadden uitgevoerd. Daarin gebruikten wijeen stuk uit de Sigdrifumal, één van de heldenliederen uit de Lied Edda. Een stuk dat eigenlijk verdacht veel op een gebed lijkt.

Heil U, dag!
Heil U, zonen van dag!
Heil nacht en haar zusters!
Blik nu goedgunstig op mij,
Geef de zittenden zege.

Heil goden!
Heil godinnen al!
Heil vruchtdragend veld!
Spraak en verstand schenk mij beiden,
En handen met helende kracht.

Deze twee stanza’s ben ik vervolgens een tijdje elke ochtend in mijn tempel een paar keer gaan reciteren, een soort proefrit als het ware. En ja hoor, het werkt. Nu zullen er ongetwijfeld mensen zijn die gaan vragen wat ik daarmee bedoel. Het antwoord is eigenlijk vrij eenvoudig. Ik word mij bewust van het moment, een speciaal moment waarop ik dichter bij de goden kom. Ik word mij ook bewust van wat ik nodig heb, voor die dag en andere dagen. Goed verstand om dingen door te denken. De juiste woorden om die gedachten te kunnen formuleren; een positieve, creatieve, benadering; en ten slotte het vertrouwen in de goden alsmede in mijn eigen macht en kracht, zodat dingen goed komen.

Nu ik een model had voor een heidens gebed, begonnen de ideeën te vloeien. Dat is tenslotte niet zo verbazingwekkend als je elke dag om spraak en verstand vraagt. Gebaseerd op het bovenstaande stuk uit de Sigdrifumal, heb ik een aantal nieuwe stanza’s verzonnen. Ze zijn vrij algemeen en dus ook toepasselijk voor vele situaties. Ze kunnen bijvoorbeeld met elkaar gecombineerd worden om een langer gebed te vormen dat je elke ochtend herhaalt, maar ze kunnen ook afzonderlijk als kort gebed op zich gebruikt worden, of als onderdeel van een ritueel.

Heil U, Thor!
Heil U, Donderaar!
Heil U, meester van Mjöllnir!
Schenk mij macht en moed,
Opdat ik mijn daden kan doorzetten.

Heil U, Freya!
Heil U, Vanadis!
Heil U, Vrouwe van liefde!
Een open hart schenk ons beiden,
En ogen om de liefde te zien.

Heil U, Odin!
Heil U, Gangleri!
Heil U, wijze wensvader!
Schenk mij wijsheid en inzicht,
Een heldere geest in mijn werk

Heil U, Loki!
Heil U, Laufeys zoon!
Heil aan je lichtzinnige lach!
Schenk mij scherp inzicht,
En de gave over mijzelf te lachen!

Gebaseerd op hetzelfde model heb ik ook een paar gebeden gecomponeerd voor specifieke situaties. Een gebed aan Nehelennia, bijvoorbeeld, heb ik geschreven naar aanleiding van een zakenreis. Twee duizend jaar geleden werd zij aangeroepen voordat men de overtocht naar Engeland ondernam; waarom dan niet in het huidige tijdperk? Ik ervaar het als zeer toepasselijk en prettig om een paar minuten aandacht aan haar te schenken voor mijn vertrek. Ook al is een vliegreis heden ten dage geenszins even gevaarlijk als een zeereis toen.

Heil u, Nehelennia,
Heil u, nobele vrouwe,
Heil u, reizigers toeverlaat,
Houd de reizenden onder uw hoede,
En schenk ons een veilige vlucht

Heil u, Odin!
Heil u, Sanngetal!
Heil u, Ritser van Runen!
Maak helder de lagen van mijn lot,
Wijs mij de wendingen van Wyrd!

Heil U, Nornen!
Heil U, dochters van Wyrd!
Heil U, Urd, Verdande en Skuld!
Met woord en daad spin ik nieuwe draden,
Neem deze draden, weef ze in mijn lot!

Een kort gebed schrijven zoals de bovenstaande voorbeelden is vrij eenvoudig. Het model dat ik gebruikt, gaat als volgt:
Heil U, [God/Godin]
Heil U, [andere naam voor die God/Godin]
Heil U, [omschrijving van die God/Godin]
[Wens 1 (Schenk mij…)]
[Wens 2 of uitleg van wens 1]

Natuurlijk is dit model slechts een richtlijn, een soort basisstructuur die iedereen kan aanpassen om gebeden te schrijven die voor de eigen situatie toepasselijk zijn. Het gebed aan de Nornen, bijvoorbeeld, wijkt enigszins af van bovenstaand model. Wat ik wel belangrijk vind als ik een gebed schrijf is om te proberen dezelfde toon te creëren als in de oud-noordse gedichten die we bijvoorbeeld in de Lied Edda vinden.
Dat houdt in dat ik geen eindrijm gebruik, maar stafrijm, ook alliteratie genoemd. Dit is een rijmvorm waar klanken (voornamelijk medeklinkers) zich herhalen binnen een couplet of regel van het gedicht, zoals de w-klank in het volgende voorbeeld: “Woest waait de wind door Wodans woud…”
Een ander belangrijk aspect is het gebruik van kenningen, oftewel dichterlijke omschrijvingen. Een voorbeeld hiervan is “Meester van Mjöllnir”; dit is een kenning voor Thor. Een kenning verwijst naar één of meerdere karakteristieken of attributen van de god of godin die omschreven wordt. Door het gebruik van kenningen creëer je als het ware een breder beeld van de god of godin aan wie het gebed opgedragen is. In het geval van een god met meerdere aspecten maken de kenningen duidelijk tot welk aspect wij ons wenden. De regels “Heil u, Odin! Heil u, Sanngetal! Heil u, Ritser van Runen” verwijzen bijvoorbeeld naar Odin als runenmeester.

Bovenstaand model voor gebeden heeft een beperking. De individuele strofes zijn vrij kort, waardoor het niet altijd mogelijk is datgene wat men wenst uit te drukken volledig tot uiting te brengen. Voor mij is het schrijven van korte gebeden een soort uitgangspunt geweest om te experimenteren met andere, langere gebedsvormen. Wel blijft ik gebruik maken van stafrijm en kenningen, ze vormen als het ware het fundament waarop het gebed opgebouwd wordt. Een paar voorbeelden:

Heil U, Ase met de bokken!
Machtige mensenmaat,
Meester van Mjöllnir,
Beschermer van Midgard,
Donar donderaar, heil!
Reuzen wil ik verslaan,
Dreigende draken bedwingen.
Geef mij kracht voor mijn gevecht,
Sta mij bij in mijn strijd!

Heil U Nehelennia,
Vrouwe van de Lage Landen,
Waar land met water samen speelt,
Waar de wind zee en strand streelt.
Heil U Nehelennia,
Vrouwe van vruchtbare velden,
Waar het golvend graan het oog verblijdt
Waar zoete appels de oogst verrijken.
Heil U Nehelennia,
Vrouwe van zee en kust,
Waar water het land leven geeft,
Waar water met het land samen leeft.

Heil U Nehelennia, nobele vrouwe,
Wodan wensvader, wees gegroet,
Heil Frey en Freya, Heer en Vrouwe!
Goden en godinnen, alfar en disir, heil!
Ik geef dank voor de goede dingen
Die dit leven dierbaar maken.
Voor de lucht die ik adem,
Voor de zon die op mij schijnt,
Voor de wind die mijn wangen streelt,
Geef ik dank
Voor het versgebakken brood,
Voor het fruit van het veld,
Voor het gouden bloed van de bijen,
Geef ik dank.
Voor de vrouw die ik lief heb,
Voor het blik in haar ogen,
Voor haar hoofd op mijn schouder,
Voor alle deze dingen
Geef ik duizendmaal dank

Natuurlijk zijn er vele andere inspiratie bronnen om gebeden te schrijven. In het voorgaande heb ik laten zie hoe ik fragmenten van goden- of heldenliederen uit de Lied Edda als basis neem voor een gebed. Ook gedichten van recentere aard, citaten van moderne auteurs, of pakkende replieken uit een film kunnen in een gebed verweven worden. Tenslotte gaat het niet om de vorm van een gebed, of het lang of kort is, of het met alliteratie en kenningen geschreven is. Het belangrijkste is dat een gebed het ons mogelijk maakt om die dingen uit te drukken die ons diep in het hart zitten, om hetgeen te verwoorden wat wij met de goden willen delen.

Bronnen

  • Saemundar Edda – Sophus Bugge
    Universitetsforlaget, Oslo 1965
  • Edda – vertaling Jan de Vries
    Uitgeverij Ankh-Hermes, Deventer 1994

Loki: functie en rollen.

© Aswulf, 2003

In dit artikel wil ik trachten een aantal aspecten van Loki te verduidelijken door ze los te koppelen van romantische fantasieën uit onder andere de 19e eeuw en de demoniserende invloeden van het christendom sinds het begin van de 10e eeuw te onderstrepen.

Geconfronteerd met een mythologisch figuur met de omvang en complexitieit van Loki, is de eerste vraag die beantwoord moet worden een kwestie van methodologie, of met andere woorden: "Waar moeten we beginnen?"

BRONMATERIAAL

Laten we daarom eerst naar het beschikbare bronmateriaal kijken. In tegenstelling tot bij andere goden in de noordse mythologie, kunnen tot nu toe geen archeologische vondsten meer licht op het fenomeen Loki werpen, met uitzondering van een handjevol late grafische representaties die mogelijkerwijze episodes uit het gezamenlijke Loki mythos illustreren. Evenmin als er sporen van Loki terug te vinden zijn in het corpus van romeinse teksten dat ons bekend is, zijn er referenties naar hem in de christelijke teksten die vanaf 700 over het heidendom geschreven worden.
Het bronmateriaal beperkt zich dus hoofdzakelijk tot de scandinavische liederen, gedichten en saga's. Maar ook hier is enige voorzichtigheid geboden, want slechts een aantal hiervan kan zonder enige twijfel gedateerd worden in de heidense periode. De Proza Edda van Snorri Sturlusson bevat uiteraard menige verwijzing naar Loki, maar daar deze pas tijdens de 13e eeuw opgeschreven werd, is het niet vanzelfsprekend dat het beeld dat hier gegeven wordt ook daadwerkelijk overeenkomt met het beeld dat men van Loki had in de bloeiperiode van het scandinavische heidendom.
Bij het lezen van het bronmateriaal ontstaat een beeld van een mythologisch figuur met vele, onderling tegenstrijdige, eigenschappen.1 Een volledige inventarisatie van al deze eigenschappen maakt echter duidelijk dat deze inconsistentie niet persé inherent aan de aard van Loki is, maar mogelijkerwijze een reflectie is van de verschillende tijdperken waarin de episodes geschreven zijn.
De verleiding is natuurlijk groot deze schaarse oud-scandinavische bronnen te completeren met moderne folklore en volksgeloven, des te meer daar er twee faeröese ballades bestaan met Loki als hoofdfiguur. De problematiek rondom deze benadering is zodanig2 dat wij echter deze verleiding moeten weerstaan.

ETYMOLOGIE

Een mogelijke benadering om de essentiële karaktertrekken van Loki beter te kunnen begrijpen is een etymologische analyse van zijn naam; een methode die reeds belangrijke bijdragen heeft geleverd in de analyse van andere godheden, zoals bijvoorbeeld het complex Odhinn-Wodan.
De opvallende overeenkomst tussen de naam Loki en het oud-noorse woord logi ‘vuur' heeft lang geleid tot een algemene opvatting van Loki als vuurgod, welke opvatting verder werd ondersteund door zijn gelijkenis met de griekse Prometheus. Alhoewel de vergelijking met Prometheus niet te ontkennen valt en zelfs een belangrijk element vormt voor het begrijpen van de onderliggende complexitieit van Loki, kunnen we deze etymologische verklaring vrij gemakkelijk afwijzen, daar er geen andere overtuigende elementen die in deze richting wijzen te vinden zijn in de overleverde verhalen.

Een tweede mogelijke etymologische verklaring, welke is afgeleid van het oud-noorse lūkan ‘sluiten', schetst een beeld van Loki als ‘de sluitende god, de god die het einde der wereld veroorzaakt'3 , voornamelijk door het feit dat de wereld in vuur eindigt. Deze theorie is niet alleen op de connectie tussen Loki en vuur gebouwd, maar ook op de christelijke interpretatie van Loki als een soort Lucifer, en brengt ons als zodanig niet verder in ons onderzoek. Een andere interpretatie van deze etymologische verklaring plaatst Loki in de rol van god van de onderwereld. Een zekere relatie met de onderwereld kan niet ontkend worden, getuige zijn nakomelingen Fenrir, Jormungandr en in het bijzonder Hel, maar helaas is de schaarse informatie uit de schriftelijke bronnen niet voldoende om deze relatie duidelijker te kunnen omschrijven.

GOD, REUS OF DUIVEL?

Ondanks de late optekening van de Proza Edda, waarin Snorri Sturlusson melding maakt van het feit dat Loki tot het reuzengeslacht behoort, duidt de etymologie van de namen in Loki's genealogie op het feit dat het aannemelijk is dat deze berust op een oude traditie. De meest voor de hand liggende conclusie die men hieruit zou kunnen trekken is dat Loki eigenlijk niet als een god beschouwd werd. Dit is echter een te simplistische interpretatie: de aanvoerder van de godengeslacht der Asen, Wodan, is zelf afkomstig van de reuzen. Waarom wordt Loki dan nooit volledig tot het godengeslacht gerekend?
Volgens J. de Vries4 moeten we Loki eerder zien als een combinatie van ‘culture-hero' en ‘trickster'5 . Deze hypothese biedt een aannemelijke verklaring voor de tegenstrijdige aspecten van Loki, alsmede een verklaring voor de vele subtiele parallellen tussen Wodan en Loki. Loki is dan immers de donkere helft van de ‘culture-hero' tweeling.
Sluwheid, diefachtigheid, valsheid en erotische schaamteloosheid; allemaal karaktertrekken van de ‘trickster' die eveneens op Loki van toepassing zijn. Maar een godheid van dit soort wordt vaak de slachtoffer van zijn eigen streken: de ‘trickster' lijkt te veel op de mens om zijn goddelijke status te bewaren. Tegelijkertijd met een hoger cultureel niveau ontwikkelen zich hogere en nobelere concepties van de andere goden zoals Wodan en Donar – Loki daarentegen heeft waarschijnlijk geen publieke cultus genoten, getuige het gebrek aan theofore plaatsnamen gevormd rondom het element Loki.
In zo'n situatie is het niet verbazingwekkend dat de komst van het christendom de genadesteek voor Loki betekende. Met al zijn negatieve karaktertrekken is hij de ideale kandidaat voor de heidense equivalent voor Lucifer, met wie er tevens een ongelukkig homonymie bestaat. Zijn rol in de dood van Balder is waarschijnlijk aan deze periode toe te schrijven; als Loki in de heidense tijdperk als slecht beschouwd werd hadden wij hem in een veel prominentere rol verwacht in de Ragnarok.

CONCLUSIE

De neiging om Loki als een vuurgod te zien is terug te voeren op de toevallige, etymologisch niet te verantwoorden, gelijkenis tussen Loki en logi. Ondanks de grilligheid van zijn karakter, bestaat er geen bewijs dat Loki de functie als vuurgod vervult. Ook het demonische karakter van Loki dat vooral naar voren treedt in de latere verhalen kunnen we eenduidig bestempelen als christelijke toevoegsels.
Een mogelijke benadering om de uiteenlopende aspecten van Loki te begrijpen en uit te leggen is in Loki een ‘culture-hero/trickster'5 te zien. Maar uiteraard zijn er andere mogelijkheden om deze complexe godheid te interpreteren.

 


  1. De geïnteresserde lezer vindt een uitgebreide kritische analyse van deze eigenschappen en van de individuële teksten waarin ze voorkomen in "The problem of Loki", J. de Vries, FF Communications no. 110 <terug>
  2. Voor een diepgaande discussie van deze problematiek zie:

    • "Die Bedeutung der Volkskunde für mythologische und religionsgeschichtliche Untersuchungen"
      J. de Vries, Germanisch-Romainisch Monatschrift (XX, p27-39)
    • "Contributions to the study of Othin especially in his relation to the agricultural practices in modern popular lore"
      J. de Vries, FF Communications no. 94 <terug>
  3. Handbuch der germanischen Mythologie, W. Golther, p406 sqq <terug>
  4. The problem of Loki, p271-281 <terug>
  5. culture-hero: mythologische held, specifiek aan een bepaalde culturele of ethnische groep, die de wereld verandert door ontdekkingen of uitvindingen.
    Trickster: Een god of geest die listen en streeken uithaalt of die op andere manieren de gedraags normen overschrijdt. <terug>

 

 Bronnen

  • Altgermanische Religionsgeschichte – Jan de Vries
    Walter de Gruyter & Co., Berlin 1957
  • The problem of Loki – Jan de Vries
    FF Communications no 110, Helsinki 1933
  • Handbuch der germanischen Mythologie – W. Golther
    Leipzig 1895
  • Nordisk Hedendom – Folke Ström
    Akademiförlaget, Göteborg 1997
  • La religion des anciens Scandinaves – Régis Boyer
    Payot, Paris 1981

  Verder lezen?

  • Loki – Georges Dumézil
    Wissenschaftlige Buchgesellschaft, Darmstadt 1959
  • Loki in Scandinavian Mythology – Anna Birgitta Rooth
    C.W.K. Gleerups Föörlag, Lund 1961
  • Loki – ein mythologisches Problem – Folke Ström
    Almquist & Wiksell, Göteborg 1956
  • Johannes Old Norse Page – Loki article
    http://www.luth.se/luth/present/sweden/history/gods/johannes/introduction